MENNO VON BRUCKEN FOCK

GIANT STEPS, boek

Artiest / Band: 
SHULMAN, DEREK (2025)
SHULMAN, DEREK - GIANT STEPS

GIANT STEPS

Tekst: Menno von Brucken Fock, eindredactie: Peter Willemsen

Nog altijd bestaat er wereldwijd belangstelling voor Gentle Giant, en terecht! Recentelijk werd een uitgebreide, gereviseerde en volledige versie van het voortreffelijke live album Playing The Fool (1977) uitgebracht en alsof het zo moest zijn, volgde daarna een biografie van Derek Shulman, de voormalige zanger en multi-instrumentalist van deze legendarische band.

Het boek opent met een somber verhaal, waarin Derek uitlegt  hoezeer de vroegtijdige dood van zijn vader, die ook musicus was, hem had aangegrepen en dat het Joodse gezin nooit veel geld te besteden had tijdens zijn jeugd. Zijn grootouders vluchtten destijds van Polen naar Ierland en armoede was ook hún deel. Na de verhuizing van Glasgow naar Portsmouth, deelde Derek in zijn schooltijd een kamer met zijn één jaar jongere broer Terry en zijn twee jaar jongere broer Ray. Op zijn veertiende werkte Derek in een varkensslagerij waar hij uitgerekend op de Sabbat moest werken met het enige vlees dat Joden niet eten. Zijn tien jaar oudere broer Phil werkte als leraar Engels en kunstgeschiedenis en Ray kreeg vioolles vanaf zijn zevende. Lezen en muziek waren de enige geneugten in dit arme gezin. Dankzij goede cijfers kon Derek wel naar een gerenommeerde school, maar hij durfde nooit vriendjes mee naar huis te nemen, omdat het enige toilet van dat huis in de tuin stond… Bovendien droeg hij uitsluitend tweedehands kleding.

Van zijn gespaarde geld kocht hij zijn eerste single: Shop Around van The Miracles. Hierdoor waren de singles op het Stax- en Motownlabel favoriet alsmede de Amerikaanse blues. De muziekwereld stond op zijn kop na Love Me Do, de eerste single van The Beatles. Daarna wilde Derek samen met Ray, die toen al een prima violist was, ook een groep beginnen. Nadat Ray een bas op de kop had getikt, werd de weg ingeslagen die zou leiden naar Simon Dupree & The Big Sound (SD & TBS), zijn eerste band.

Toen vader Shulman stierf, was Derek zestien jaar. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van het gezin. Dat was tevens een leerschool voor hoe te onderhandelen en zakelijke aangelegenheden. Zus Eve gaf Derek zijn eerste akoestische gitaar en zij zorgde er later voor dat haar man John King manager werd van SD & TBS, nadat ook zijn oudere broer Phil was toegetreden als financier en trompettist. Ray haalde hem echter over om saxofoon te spelen. Een platendeal was het uiteindelijke resultaat. Ze mochten drie weken lang drie uur per dag in de Abbey Road Studios opnemen, waarbij ze stiekem de instrumenten van The Beatles gebruikten. Na enkele succesvolle singles, vernam Derek op een pont van Zweden naar Engeland de echte doorbraak: het nummer Kites was een serieuze hit geworden! De daaropvolgende singles waren echter minder succesvol, omdat de Shulman-broers eigenlijk een andere muzikale richting op wilden. Hun poging om onder een andere naam meer psychedelische muziek te maken, leek zowaar te gaan werken totdat Syd Barrett (Pink Floyd) bekendmaakte dat die band eigenlijk SD & TBS was. Een reden temeer waarom de Shulmans niet erg veel op hadden met de mannen van Pink Floyd, die toen nog zonder David Gilmour optraden.

Ondanks de vele verleidingen bleven de broers ver verwijderd van alcohol en drugs, maar Derek beleefde angstige momenten, nadat hij zijn vriendin Jenny ten huwelijk had gevraagd. Ondanks het feit dat zij een zeer rijke Joodse vader had, kreeg Derek paniekaanvallen en hij besloot uiteindelijk het geplande huwelijk af te blazen.  SD & TBS toerde nog min of meer met tegenzin en men speelde vooral de hits die ze hadden gescoord. Toen toetsenman Eric Hine door ziekte moest thuisblijven, vonden de broers een aparte vervanger, want als invaller werd toetsenist Reg Dwight gevonden, die de tournee met succes wist af te sluiten. Dwight zou zich later Elton John noemen… Phil kreeg de ondankbare taak om uit te leggen dat ze het niet eens waren met de muzikale richting van manager John King. Ze namen afscheid van King, die later ook van zus Eve zou scheiden. Als ze dat hadden geweten, zouden ze zeker nog wat onvriendelijker zijn geweest!

Phil en zijn eega hadden inmiddels een groot huis gekocht in Portsmouth en zij hadden ook studenten in huis. Een van die studenten wist dat de broers een meer experimentele muzikale richting uit wilden en hij vertelde Phil dat hij een klassiek opgeleide toetsenman kende, die net uit Duitsland was teruggekomen en werk zocht. Dat bleek Kerry Minnear te zijn. De chemie tussen Kerry en Ray klikte meteen en Derek, die tot dan een belangrijke stem had gehad in de composities, concentreerde zich nu met Phil op de teksten en zanglijnen, waardoor tachtig tot negentig procent van de muziek door Kerry en Ray werd aangeleverd. Nu moest er nog een gitarist gevonden worden die de nieuwe composities zou kunnen spelen. Via een advertentie in Melody Maker kwamen over de honderd aanvragen binnen en nadat alle audities voorbij waren en de hoop bijna was vervlogen, was daar Gary Green met broer Jeff Green. Met drummer Martin Smith, het enige overgebleven lid van SB & TBS, was de band klaar voor het nieuwe avontuur.

Manager Gerry Bron kwam met de naam Gentle Giant (GG) op de proppen en zo vielen alle stukjes van de puzzel ineen. Een andere belangrijke actie van Bron was dat hij de band in contact bracht met de succesvolle producer Tony Visconti, die  voor een platencontract bij Vertigo zorgde. De samenwerking met Visconti bleek prima uit te pakken, ondanks het feit dat de broers al eerder met Alan Parsons, George Martin en David Paramar hadden gewerkt. Visconti droeg op zijn beurt George Underwood aan voor het artwork. Een pikante bijzonderheid hierbij is, dat Underwood degene was die David Bowie een mep op zijn rechteroog had gegeven, waardoor de ongelijkheid in pupilgrootte en kleur was ontstaan. Derek herinnert zich nog enkele shows vóór de release van het debuutalbum Gentle Giant in 1970. De band speelde met veel succes op een festival in Duitsland met de toen nog niet aan drugsverslaafde leden van Black Sabbath, met wie ze het goed konden vinden overigens. Andere namen op het festival waren Uriah Heep, die ook Gerry Bron als manager hadden gehad, Humble Pie, Manfred Mann, Renaissance, East Of Eden en Keith Emerson. Men kwam Elton John weer tegen op 4 juli in Portsmouth waar ze oude herinneringen ophaalden en de bandleden hadden de grootste lol met Slade voor welke band GG opende op 15 juli 1970. Vanwege hun verleden als SD & TBS kreeg GG van een deel van de Britse pers nooit de warme genegenheid, die men wel had ervaren in landen als Duitsland, Italië en later Canada en Amerika. Veel eerder dan de band wilde, vroeg Gerry Bron om een opvolger voor het debuutalbum. De band kreeg meer vrijheden van Tony Visconti, maar moest onder druk composities aanleveren, waar de band niet volledig achter stond. Toen Acquiring The Taste (1971) klaar was vond Bron het helemaal niets en dus moest de band op zoek naar een andere manager die werd gevonden bij het team van Worldwide. Op weg naar de studio met engineer Martin Rushent met de bedoeling om het derde album Three Friends (1972) op te nemen, verongelukte het busje met daarin Phil, Derek, Kerry en chauffeur Ray. De vier kwamen er wonder boven wonder alle vier ongedeerd vanaf en met de trein en een taxi waren ze zelfs nog op tijd in de studio.

GG deed ook een lange tournee met Jethro Tull en werd bevriend met de bandleden. Alle bandleden waren bijzonder getroffen door de dood van Jimi Hendrix, met wie ze ook goed contact hadden gehad en dus waren ze verbaasd te horen dat ze voor Hendrix moesten openen! Het bleek echter om een film te gaan. Die tournee was de vuurdoop voor John Weathers, maar door allerlei technische mankementen verliep die tournee niet erg memorabel. Daarop ging GG de studio in met aanwinst John Weathers om in twee weken tijd Octopus (1972) op te nemen. De band was in die tijd alleen met muziek bezig; alcohol en drugs waren taboe. Hoewel Phil en Derek enthousiast aan thema’s en teksten werkten, werd al snel duidelijk dat Phil zich steeds minder op zijn gemak begon te voelen door de thuissituatie. De tournee door de Verenigde Staten om Three Friends te promoten zou dan ook zijn laatste worden. De band toerde met Black Sabbath die stelselmatig optredens moest laten schieten door overmatig alcohol- en drugsgebruik. Phil gaf een vermogen uit om steeds met het thuisfront te bellen en het laatste optreden liep uit op een onaangename confrontatie met een ontevreden publiek vanwege de wanprestatie van Black Sabbath. De overige concerten waren samen met de beleefde Engelse heren van Yes, en met The Eagles die ondanks hun eigen matige optredens de bandleden van GG behandelde als sloofjes en gaandeweg het podium voor GG steeds verder verkleinde.

Er was meer succes in Canada, maar het plan om daarna naar Italië te gaan ging niet door omdat Jethro Tull hen vroeg om nog een maand met hen te toeren. Weer thuis bleek dat de financiële situatie een stuk minder rooskleurig was dan zij dachten en naar later zou blijken waren acts als The Small Faces, The Groundhogs en zeker Black Sabbath nog veel slechter af: huizen, auto’s en feitelijk alles was op leenbasis. Worldwide had alles in eigendom. Uiteindelijk betaalde GG 90.000 pond om van het contract af te komen, omdat Patrick Meehan en Don Arden van Worldwide onbetrouwbare geldwolven bleken te zijn. Derek ging als manager fungeren en Phil vertrok na de concerten in Italië en hij verliet GG zonder uitleg. Vooral Derek en Ray miste hem en dat is misschien mede de reden dat In A Glass House (1973) een wat donkerder, agressiever album is geworden, dat het echter goed deed in Europa. Het album scoorde als import hoog in de VS waar Columbia het album niet wilde uitbrengen. Via Alucard kwam er in 1992 een herkansing! GG moest het toeren inkorten vanwege ziekten, maar nadat de problemen waren verholpen bleken de opnamen van The Power And The Glory (1974) een verademing vergeleken met In A Glass House.

Na de nieuwe overeenkomst met Chrysalis, met dank aan Jethro Tull, en met Capitol in de VS ging het GG voor de wind. Na een nieuwe rustperiode voor Derek was Free Hand (1975) het eerste album voor Chrysalis en was de band in alle opzichten op het toppunt van zijn kunnen. De podiumpresentatie werd verrijkt met een fraai decor en de GG-trein denderde door naar In’terview (1976), een album dat  geïnspireerd was op de niet altijd zinnige gesprekken met journalisten. Inmiddels waren diverse bandleden getrouwd of hadden een vaste partner en ook Derek vond in Sharon de liefde van zijn leven na de meest onwaarschijnlijke omwegen, gerelateerd aan bezoeken aan verre familie. De opkomst van punk zorgde echter voor onzekerheid en in een poging om meer commercieel succes te oogsten, kwam de band met The Missing Piece (1977), een veelbelovend album dat in de VS, in tegenstelling tot Europa, niet goed werd ontvangen. De opvolger Giant For A Day (1978) was zo mogelijke nog radiovriendelijker, maar het werd evenmin een doorslaand succes. De band stopte met tournees en laste een rustpauze in. De band kwam later weer bijeen om in Los Angeles – waar John en Kerry het niet naar hun zin hadden – om Civilian (1980) op het Columbia-label op te nemen. Dat zou later het laatste album blijken te zijn. De teleurstelling dat Civilian niet op de radio werd uitgezonden, forceerde de beslissing om de band na een aantal laatste concerten in de VS op te heffen. Daarna is de band nooit meer in de originele bezetting bijeengeweest. Ray werd een succesvolle producer en componist van muziek voor videogames, het conflict met Phil werd bijgelegd en Derek bleef met Ray tot zijn overlijden in 2023 goed contact houden.

Via Chysalis kreeg Derek een aanbod om bij de firma PolyGram, een fusie tussen Polydor en Phonogram, te gaan werken en hij accepteerde dat aanbod. Derek, Sharon en hun dochter Yael verhuisden van Los Angeles naar Dallas waar ook zijn schoonouders woonden en weer later naar New York. Als Engelsman te midden van medewerkers die graag met beroemdheden gezien werden, die drugs gebruikten en vreemdgingen was het voor Derek een harde maar nuttige leerschool, ondanks zijn eerste niet geweldig geslaagde opdracht om The Jam te promoten. Meer succes kwam met Tears For Fears en zeker met The Scorpions en vervolgens met Kiss. Daarna werd hem de gelegenheid geboden om bij de door hem gewenste Artist & Repertoire (A&R) te komen werken om nieuw talent te ontdekken. Zijn eerste wapenfeit was het album Abominog (1982), waarmee hij het bijna vergeten Uriah Heep weer succesvol op de kaart zette. De single Runaway van John Bon Jovi uit 1984 trok zijn aandacht en na megahits als Livin’ On A Prayer (1986) kon Derek op zoek naar nieuw talent. Gelardeerd met veel anekdotes beschrijft hij hoe hij Cinderella vond en meeschreef aan de eerste hit Nobody’s Fool (1986). De volgende ontdekking was Kingdom Come en voor PolyGram tekende hij Dexys Midnight Runners en Men Without Hats voor het derde album met de mede door hem geschreven single Pop Goes The World (1987) die voor hernieuwde interesse in de band zorgde.

Na zeven jaar bij PolyGram vond Derek dat het tijd werd zelf een bedrijf te beginnen. Na veel gesprekken, vluchten in privéjets, en beleefd geweigerde aanbiedingen om met de mooiste prostituees de nacht door te brengen en de beste drugs te scoren, koos hij uiteindelijk voor Warner Brothers om ATCO Records weer op de kaart te zetten. Hij mocht zijn eigen team samenstellen en het eerste succes kwam met het tekenen van Pantera. Middels een distributiedeal met Ruthless Records belandde Derek in de gangsta rap, de verste uithoek in zijn carrière! Hij haalde AC/DC binnen en zorgde voor hernieuwde belangstelling voor die band en vervolgens deed hij hetzelfde met Bad Company en tekende hij  Dream Theater en Enuff Z’Nuff, al was die laatste band niet zo’n succes mede vanwege de zelfdestructieve neigingen. Een hoogtepunt bij ATCO Records was de organisatie van een concert in Moskou, nadat Jeltsin de plaats had ingenomen van Gorbatsjov. Het werd dankzij veel steekpenningen een onvergetelijk concert met The Black Crowes, Pantera, Metallica en AC/DC. Het openluchtconcert werd bezocht door 1,6 miljoen mensen en zou de geschiedenis ingaan als Monsters of Moscow.

Weer terug in de VS wachtte Derek een koude douche: zijn dagen bij ATCO Records waren geteld en hun wegen scheidden, waarna Derek een pauze van zes maanden inlaste. Na veel vijven en zessen koos Derek voor het Roadrunner-label, mede doordat hij de Nederlander Cees Wessels, die dat label had opgericht al vele jaren eerder had ontmoet. Roadrunner had al bands als Fear Factory en Coal Chamber onder zijn hoede en op advies van Derek loosde het label de hip-hop- en dancemuziek en concentreerde het zich uitsluitend op aan metal gerelateerde bands. Zo kwam een band als Slipknot ook binnen. De kers op de taart was de Canadese band Nickelback die bij Roadrunner uitgroeide tot een miljoenenbedrijf. Helaas werd als gevolg van een mislukte overeenkomst  tussen Cees Wessels en het bedrijf Edel de band voor een lager bedrag verkocht aan Warner en dat betekende ook het vertrek van Derek. Hij zou daarna nog een rol spelen om het Italiaanse Frontiers Records meer bekendheid te geven in de VS. Na wat anekdotes over hip-hop en een fors aantal tracks van GG die in samples van de diverse bands terugkwamen, sluit Derek zijn boek af met de zeer gewaardeerde hernieuwde belangstelling voor GG’s muziek door de remasters van Steven Wilson en het gebruik van AI om het album In A Glass House, waarvan de originele banden waren verdwenen, alsnog een gigantische facelift te geven.