Het achtste studioalbum van de band rond ex-Deep Purple en ex-Rainbow gitarist Ritchie Blackmore en zijn vrouw Candice Night, is een feit. Net als op de vorige albums is het een bonte verzameling songs, deels covers, deels minstrelenmuziek, deels meer in de oude stijl wanneer Blackmore zijn Stratocaster ter hand neemt en gelukkig gebeurt dat op dit album wat vaker. De openingstrack is van Randy Newman, maar het Deep Purple-gitaargeluid maakt er een heerlijke uitvoering van. Via een wat nietszeggend meezingertje volgt een sentimentele track met akoestische instrumentatie en magistraal werk van de oude meester. Eveneens grotendeels akoestisch is de cover van Uriah Heeps Lady In Black, maar aan het eind laat Ritchie nog even horen wie eigenlijk die solo op het origineel – sorry, Mick Box – had moeten spelen. Prachtig middeleeuws klassiek klinkt Minstrels In The Hall, een bijna-solostuk van Blackmore. Een wat statiger, maar smaakvolle bewerking van het Blackmore-Dio stuk The Temple Of The King wordt gevolgd door de titeltrack, dat wat mij betreft opnieuw een wat minder aansprekend meeklapdeuntje is, zij het met wel wat aardige toonsoortvariaties. Hoogste tijd voor een walsje en dat kan op het instrumentale Galliard. The Ashgrove is een mooie, gevoelige ballad engelachtig gezongen door Candice Night. Het gevoelige Somewhere Over The Sea wordt gevolgd door een meer rockend nummer met een nadrukkelijke rol voor Blackmores Stratocaster. The Spinner’s Tale is een leuk nummertje, zoals zo vaak in mineur gespeeld, wederom akoestisch en met bijpassende fluiten. Het slot is een grandioze finale waarin Blackmore eer bewijst aan toetsenist Jon Lord, zijn overleden bandmaat van weleer. Een prachtig instrumentaal stukje muziek met zowel spetterend werk op het orgel als op gitaar.
De oude vos is zijn streken nog niet verleerd en dat is maar goed ook! Met de stem en de uitstraling van Candice heeft hij opnieuw een klassealbum afgeleverd. Naast het ‘gewone’ album is er nog een ‘deluxe’ versie met dvd.